Geen politicus laat zich echt uit over het onderwijs. Dit is onbegrijpelijk. Na de 'lerarenrevolutie' van 2007 is er bitter weinig gebeurd. Onderwijs zou voorop moeten staan, stelt Ton van Haperen.
Lijsttrekkers debatteren over de economie, Europa en elkaar. De kwaliteit van het onderwijs komt evenwel nooit ter sprake. Dit is raar. Het onderwijs verkeert in een crisis. Politici kunnen hierin iets betekenen.
In de onderwijssector lopen, van kleuterschool tot universiteit, drie miljoen mensen rond. Zij liggen allemaal aan een met budget gevuld infuus, beheerd door de minister en gecontroleerd door het parlement. Het maakt, kortom, uit wat politici vinden. Ze zitten aan de knoppen, maar wat willen die politieke partijen met dat onderwijs? Pak de stemwijzer en constateer met mij: niet zo veel. Onderwijs doet niet mee in de gestelde vragen. Dit komt door de verkiezingsprogramma’s. Deze beperken zich tot algemeenheden over schaalvergroting en wat opmerkingen over investeringen. Het sociaal leenstelsel komt. De langstudeerboete gaat. Dat was het wel.
Het onderwijs is gedepolitiseerd. Dit is een vergissing. Ga mee terug naar 2007, het revolutiejaar van de leraar. Staatscommissies onder leiding van toenmalig voorzitter Alexander Rinnooy Kan van de Sociaal-Economische Raad en Tweede Kamerlid Jeroen Dijsselbloem (PvdA) constateerden dat leraren decennialang waren geringeloord door megalomane bestuurders en schoolvreemde pedagogisch-didactische concepten. Dijsselbloem beweerde – met het nodige gevoel voor drama – dat wat op de scholen goed ging, uitsluitend was te danken aan die paar leraren die gewoon waren doorgegaan met lesgeven. Rinnooy Kan benoemde het reële gevolg van de verwaarlozing van de beroepsgroep. Volgens hem was het lerarentekort niet kwantitatief, maar kwalitatief van aard. Leraren waren steeds lager opgeleid. Hierdoor leerden kinderen minder dan ze zouden kunnen. Nederland zakte langzaam weg in de prestatieklassementen.
Toenmalig minister Plasterk (Onderwijs, PvdA) nam de rapportages serieus, hees de gerafelde leraar op het schild en maakte beleid, met respect voor de bestaande structuren. Er kwamen dus geen stelselwijzigingen. Wel ging het opleidingsniveau weer meetellen voor de klas. Hiervoor kwam budget: een miljard euro structureel.
Het resultaat op de werkvloer van het nieuwe beleid is vijf jaar later ronduit bedroevend. Niet de overheid, maar de schoolbesturen mogen dat miljard stukslaan, in overleg met de vakbonden. Hierdoor krijgt een deel van het zittende personeel een loonsverhoging. Het salaris van de rest is voor vier jaar bevroren.
Om het even concreet te maken: stel, een academicus kiest voor de klas. Het beginsalaris van de jonge onderwijsheld ligt sinds 2010 diepgevroren op 2.445 euro bruto per maand. Dit is veertien euro per uur. Door de bezuiniging op de schoolbudgetten komen er bovendien slechts kleine baantjes vrij. Hierdoor moet de starter iets anders zoeken naast zijn baan als leraar. Van het miljard aan nieuw geld krijgt hij niets. Dit is opgesoupeerd door de vorige generatie. Het beleid van Plasterk is een douceurtje voor een deel van het zittende personeel en maakt het werk in elk geval niet aantrekkelijk voor nieuwe hoog opgeleiden.
Geen kind leert méér door deze peperdure operatie. Ondertussen gaan bestuurders door met wat ze altijd al deden. Dertien jaar terug schreef ik in deze krant stukken over beleggende onderwijsbesturen. Toenmalig minister Hermans (Onderwijs, VVD) zei: dit moet ophouden, er komen regels en toezicht. Inmiddels verliezen onderwijsinstellingen miljoenen euro’s met derivaten.
Het type leraar dat scholen loslaten op kinderen en de organisatiestructuur zijn politieke keuzes. In goed presterende onderwijslanden is de leraar hoog opgeleid en geselecteerd voor het beroep. Slimme leraren bedenken slimme oplossingen en begrijpen oplossingen van anderen beter. In die goed presterende landen beheert bovendien de staat het financieel vermogen van de sector en voorziet die de scholen jaarlijks van een inkomen voor lessen en gebouwen. Daar onttrekken bestuurders geen geld aan de klas om het te beleggen in financiële producten waarvan ze niets begrijpen.
Verkiezingen horen hierover te gaan. De beroepsbevolking krimpt. Alleen door een stijging van de arbeidsproductiviteit groeit het nationaal inkomen nog. De kwaliteit van mensen is ons knelpunt. Bovendien is het de ultieme wens van ouders dat hun kinderen het beter krijgen dan zij. Precies dit maakt onderwijs belangrijker dan ooit tevoren. Potentiële volksvertegenwoordigers dienen keuzes over school, leren en leraren voor te leggen aan hun kiezers.
Verkiezingsprogramma’s, debatten en berichtgeving in de media leren daarentegen dat Nederlandse politici weigeren om zich te committeren aan de kwaliteit van het onderwijs. Ze acteren liever ruzie over zaken waarover ze weinig te zeggen hebben, zoals de economie, de groei van het aantal banen, Europa en de leugens van de ander.
Maar als het over leren op school gaat, liegen ze allemaal.
Ton van Haperen is leraar, lerarenopleider en publicist.
[NRC-Handelsblad]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten